De belasting op tweede verblijven blijft voor discussie zorgen. Eigenaars worden geconfronteerd met een verhoogde taks, en worden daarnaast ook belast in de personenbelasting. Gemeenten van hun kant zien de kost van deze tweede verblijven onvoldoende gedekt. Zijn deze belastingen onwettig?
Eigenaars van een tweede verblijf aan de kust trekken ten strijde tegen een te hoge belasting op tweede verblijven die door sommige kustgemeenten geheven wordt. Ze zijn misnoegd en voelen zich gediscrimineerd ten opzichte van de vaste inwoners, die vrijgesteld zijn van deze belasting. Recente rechtspraak steunt de eigenaars van een tweede verblijf. Toch kan men de volledige 67 kilometer Belgische kust niet over dezelfde kam scheren. Een overzicht van de recente ontwikkelingen op het vlak van de gemeentebelasting op tweede verblijven.
Hoewel een tweede verblijf zeer aangenaam kan zijn, kan de gemeentelijke belasting op dit tweede verblijf de pret bederven.
Met de belasting op de tweede verblijven viseren de gemeenten de eigenaars die niet gedomicilieerd zijn in de betrokken woning. De belasting op tweede verblijven verschilt van gemeente tot gemeente. In sommige kustgemeenten kan ze oplopen tot 500 of zelfs 1.000 euro per jaar. Een dergelijke belasting is evenwel niet uniek voor de kust. Ook op andere plaatsen in België moet men betalen voor het houden van een tweede verblijf.
Het zijn echter vooral de belastingen op tweede verblijven van de kustgemeenten die de laatste tijd op tegenkanting kunnen rekenen. De houders van een tweede verblijf zagen de tweedeverblijfstaks in enkele van die gemeenten immers aanzienlijk stijgen.
Welke eigendommen worden nu precies geviseerd en waarom?
De belastingreglementen viseren tweede verblijven van eigenaars die er zelf niet gedomicilieerd zijn.
De belasting op tweede verblijven wordt door de gemeenten als nuttig instrument gezien om het verlies aan inkomsten dat zij door deze twee verblijven lijden te compenseren. Eigenaars van een buitenverblijfje kunnen immers, net zoals andere eigenaars, genieten van de openbare voorzieningen van deze gemeente. Er kan hierbij gedacht worden aan de ophaling van huisvuil, het onderhouden van het openbaar domein en het bewaren van de veiligheid. De eigenaars van een tweede verblijf moeten daarentegen niet bijdragen in de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting (AGPB). De vaste inwoners van de meeste kustgemeenten zijn hieraan echter wél onderworpen worden.
Opstand tegen de belasting op tweede verblijven
Recent nam de onvrede in verband met de belasting op tweede verblijven toe. Aan de ene kant was er kritiek op de verhoging van die taks in sommige kustgemeenten. Daarnaast kwam de belasting onder vuur te liggen doordat enkele kustgemeenten helemaal geen AGPB eisen van hun eigen inwoners. Ze lieten de eigenaars van een tweede verblijf betalen voor openbare voorzieningen en faciliteiten via een belasting op het tweede verblijf. De eigenaars van tweede verblijven voelden zich nog meer tekort gedaan omdat zij ook als opcentiemen op de onroerende voorheffing betalen op deze woning.
De argumenten van de kustgemeenten
De kustgemeenten verdedigen hun belastingreglementen op uiteenlopende manieren. Zo verantwoorde een gemeente bijvoorbeeld haar reglement doordat ‘bepaalde door de gemeente gemaakte kosten gedekt moesten worden die vooral ten goede zouden komen aan de eigenaars van tweede verblijven’. De gemeente argumenteerde dat ze grote investeringen had gemaakt in het openbaar domein. Deze investeringen betroffen voornamelijk de zones waar de meeste tweede verblijven gesitueerd waren. Bovendien zorgen de niet-permanent bewoonde eigendommen ervoor dat er extra geïnvesteerd moet worden in veiligheid. Dit had ook een financiële weerslag op de gemeentebegroting.
Een andere gemeente riep dan weer (succesvol) de niet-financiële doelstelling van de belasting op het tweede verblijf in. Dit was namelijk het beschermen van het wonen voor de eigen (vaste) inwoners. Door het heffen van een tweedeverblijfstaks wil men tweede verblijven ontmoedigen in de dorpskern. Zo kan er een ‘boeiend en coherent sociaal leven behouden worden, zonder woningen die lange tijd onbewoond zijn’.
Nog andere kustgemeenten motiveren hun belasting op tweede verblijven als een ‘belasting op weelde’. De betrokken personen hebben naast hun hoofdverblijfplaats immers nog een bijkomend verblijf, wat hen welgestelder dan anderen maakt.
De (recente) rechtspraak
Recente rechtspraak bevestigt in het gros van de gevallen de grieven van de eigenaars van een tweede verblijf.
De belasting tweede verblijven kan om diverse redenen strijdig zijn met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. Zo oordeelde de rechter in een bepaald geval dat er een disproportionaliteit bestond tussen de bijdrage die eigenaars van een tweede verblijf moesten betalen en de bijdragen die vaste inwoners moesten betalen in een kustgemeente. De inwoners van gemeente moesten immers gemeentelijke opcentiemen van ‘slechts’ 6,5% in de personenbelasting betalen. Eigenaars van tweede verblijven daarentegen werden onderworpen aan belasting van wel 1.000 € per jaar. Deze werden daarnaast via de opcentiemen op de onroerende voorheffing ook bijdragen aan de kosten van de gemeente (ook al maken ze minder gebruik van de aanwezige faciliteiten).
Niet onbelangrijk is dat er in dit geval het belastingreglement geen verantwoording bevatte voor de ongelijke behandeling. Dit leidde er zeker en vast toe leidt dat het gelijkheidsbeginsel geschonden werd. De rechtbank oordeelde dan ook dat de belasting onrechtmatig opgelegd werd.
Besluit
De AGPB (die door de inwoners van de gemeente moeten betaald worden) ligt in alle kustgemeenten een pak lager dan het Belgische gemiddelde van 7,28 %. In sommige kustgemeenten moeten de vaste inwoners zelfs geen AGPB betalen. Over het algemeen dragen de eigenaars van een tweede verblijf aan de kust meer bij in de kosten voor gemeentefaciliteiten dan de vaste inwoners. En dit terwijl eigenaars van een tweede verblijf er niet eens permanent verblijven.
Zoals hierboven reeds werd gesteld, kunnen echter niet alle kustgemeenten langs onze 67 kilometer strand over dezelfde kam gescheerd worden. Een procedure starten tegen de belasting op tweede verblijven is dan ook niet altijd zinvol. Een eerste werk is het gemeentelijk belastingreglement te analyseren. Er kan namelijk maar gesproken worden van een inbreuk op het gelijkheidsbeginsel als er geen redelijke en objectieve verantwoording voor de discriminatie wordt gegeven.
Daarnaast zullen kustgemeenten die hun vaste inwoners wél onderwerpen aan de AGPB, minder makkelijk met de vinger kunnen gewezen worden voor hun tweedeverblijfstaks. Zij laten immers zowel de vaste inwoners als de eigenaars van een tweede verblijf opdraaien voor de kosten van de gemeente.
Ten slotte moet er op gewezen worden dat er geen recht kan zijn op terugbetaling voor aanslagen waartegen niet tijdig bezwaar werd aangetekend. Tijdig bezwaar aantekenen tegen de het gemeentelijk belastingreglement is dan ook de boodschap.
Tags: belasting op tweede verblijven, discriminatoir